Tot aan de Franse Tijd werd een nieuwe markies in de stad ingehuldigd. Hiermee werd hij officieel in het bezit van het markizaat gesteld. Deze plechtigheid vond plaats op het bordes van het stadhuis. Vanaf deze verheven plaats en in het aanzien van de gehele burgerij nam hij de hulde in ontvangst. In de 18e eeuw, toen het stadsbestuur meer tijd ter beschikking kreeg om een inhuldiging voor te bereiden, werd het accent hiervan nog verhoogd door het bordes op een speciale manier aan te kleden. Zo werd bij de inhuldiging van Willem IV in 1751 boven de pui een hemelconstructie aangebracht in de vorm van een baldakijn, bekroond door een koepel, waaronder een Gerechtigheidbeeld. Aan dit bekoepelde baldakijn hingen geschilderde rood fluwelen gordijnen met goudgalon afgezet, die aan weerszijden waren opgebonden. De vloer van het bordes was met tapijten belegd, de stenen borstwering met een rood fluwelen kleed met goudgalon afgezet en ten dienste van de markies was hierop een kussen van dezelfde stof en kleur gelegd.
Tijdens de plechtigheid belooft de markies de burgers te beschermen, hun privileges te bewaken en alles te doen wat een goed heer schuldig is en behoort te doen. De baljuw, burgemeesters en schepenen, die vervolgens een eed afleggen, erkennen hierbij de nieuwe markies en beloven alles te doen om hun functie naar behoren uit te voeren. De poorters, die als laatste de eed afleggen, beloven de markies als trouwe onderdanen te zullen dienen.
Op 20 november 1588 legde prins Maurits tijdens zijn inhuldiging de volgende eed af:
‘Wij Mauritz, geboren Prince van Orangie, Prince van Nassau, Catzenelboghen, van der Dietz etc., heere van St. Vyt, Daesborgh, der stat Grave ende van den lande van Cuyck, gouverneur ende capiteyn-generael over Holland, Zeeland ende West-Friesland, admirael-generael van de Zee, als Marquis der stede ende heerlicheyd van der Vere met haren gevolghe, belooven, ende sweren by desen op ’t woord der heylige evangelien, de christelicke religie, weduwen ende weesen te beschudelen*), beschermen ende van onrecht te bewaren, dese stat ende heerlicheyd van der Vere mette gemeene borghers ende ingesetenen van dien, in alle heurlieder rechten, statuyten, prevelegien, keuren, handvesten, ende essentiën te onderhouden ende doen onderhouden de selve te vermeerderen ende niet te verminderen. Ende voorts al te doen, dat een goede getrouwe Prince schuldich is te doen. Soo moet ons God helpen’.
* beschermen, te hulp komen.